Op 18 september 2012 is het wetvoorstel “Wet verhuurderheffing”, als onderdeel van het Belastingplan 2013, naar de Tweede Kamer gestuurd. In dit wetsvoorstel wordt een nieuwe heffing voorgesteld voor verhuurders van huurwoningen, waarvan de huur lager is dan de huurtoeslaggrens (in 2012: € 664,66 per maand). Verhuurders die maximaal 10 woningen
verhuren vallen buiten deze regeling. De beoogde opbrengst van deze heffing is € 800 miljoen per jaar (voor het jaar 2013: € 5 miljoen). De beoogde ingangsdatum is 1 januari 2013.
Achtergrond
Het primaire doel van deze heffing is om inkomsten te genereren. De verhuurderheffing is tevens één van de
maatregelen die wordt genomen om de woningmarkt beter te laten functioneren via een – volgens de wetgever –
evenwichtig pakket maatregelen voor zowel het koop- als het huursegment. Verder kan deze heffing in
samenhang worden gezien met de huurverhoging die mogelijk wordt gemaakt om zogeheten ‘scheefwonen’
tegen te gaan. In zoverre roomt deze nieuwe heffing de meeropbrengst van een dergelijke huurverhoging af.
De verhuurderheffing was reeds aangekondigd in het Lenteakkoord van 25 mei 2012 en wordt nu nader
uitgewerkt.
Het kabinet acht het passend om verhuurders door middels van deze heffing te laten bijdragen aan de uitgaven
van het Rijk. De reden die zij daarvoor geeft is dat de overheid in het verleden een beleid heeft gevoerd,
waardoor een marktsegment voor betaalbare huurwoningen is ontstaan die een hoge mate van stabiliteit en
gewaarborgde inkomsten voor de verhuurders kent.
Inhoud van de regeling
Verhuurders van woningen moeten in 2013 een heffing van 0,0014% betalen over de WOZ-waarde van deze
(in Nederland gelegen) woningen. De heffing vindt plaats bij de juridisch eigenaar. Het voornoemde
percentage wordt met ingang van 2014 verhoogd tot 0,231%. Dit komt neer op een gemiddelde heffing per
woning van € 2 in 2013 en € 356 in 2014. Woningen met een huur boven de huurtoeslaggrens (in 2012:
€ 664,66 per maand), zogenoemde vrije sector woningen, vallen buiten de heffing. Kleine verhuurders, die
maximaal 10 gereguleerde woningen verhuren, vallen buiten de regeling. De situatie op 1 januari van een
kalenderjaar is bepalend.
Voorbeeld
Een verhuurder is op 1 januari 2014 in bezit van 4.367 woningen, waarvan er 167 in de vrije sector worden
verhuurd (met een huur boven de dan geldende huurtoeslaggrens). Deze verhuurder wordt in de heffing
betrokken voor 4200 huurwoningen. De heffing bedraagt dan 0,231% van: de gezamenlijke WOZ-waarde van
de 4200 gereguleerde-huurwoningen, verminderd met de vrijstelling van 10 x de gemiddelde WOZ-waarde
van het gereguleerde-huurwoningbezit van de verhuurder. Stel dat de gezamenlijke WOZ-waarde van de 4200
woningen € 659,4 miljoen bedraagt. De verschuldigde heffing bedraagt dan 0,231% van (€ 659,4 miljoen –
(10 x € 659,4 miljoen / 4200) = € 1.519.587.
De verhuurderheffing is verschuldigd op 1 januari van een kalenderjaar en moet via elektronische weg,
binnen drie maanden na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan, op aangifte worden voldaan.
Deze uiterlijke termijn geldt eveneens voor de betaling van de verschuldigde heffing. Voor het jaar 2013
is de aangifte- en betalingstermijn opgerekt tot 9 maanden. De verhuurderheffing is aftrekbaar voor
vennootschapsbelastingdoeleinden.
Betekenis voor de praktijk
Met ingang van 1 januari 2013 kan uw organisatie, voor elke gereguleerde huurwoning waarvan uw
organisatie juridisch eigenaar is, geconfronteerd worden met de verhuurderheffing. De financiële impact
van deze heffing is afhankelijk van het aantal huurwoningen en de WOZ-waarde van deze huurwoningen.
Naast het feit dat deze maatregel kan leiden tot een verslechtering van de liquiditeitspositie, kan het ook een
administratieve lastenverzwaring met zich meebrengen.